Songs from the Second Screen
30 juni 2006
29 juni 2006
Slither
Regie James Gunn Cast Michael Rooker, Nathan Fillion & Elisabeth Banks Speelduur 96 minuten Jaar 2006
In het slaperige stadje Wheelsy verandert nooit iets. Alles wordt altijd exact gedaan zoals de niet al te snuggere inwoners het al jaren gewend zijn. Het dorp zit vol merkwaardige mensen, zoals de loslippige sheriff die vloekt dat het een lieve lust is en zelfs met alle goede wil van de wereld nog geen representatieve gezagsdrager genoemd kan worden. Maar niemand zal ooit iets op hem aanmerken, want iedereen kent elkaar en het dorp hangt van roddels en inteelt aan elkaar. Wheelsy is eigenlijk typisch zo’n stadje waarin een seriemoordenaar of een groep hondsdolle vleermuizen goed werk zouden kunnen verrichten. Of een meteoriet met slijmerige inhoud natuurlijk…
De makers van Slither kozen er heel bewust voor om hun film zoveel mogelijk te modelleren naar de horrorfilms uit de jaren tachtig. Ze winden daar geen doekjes om en geven al in de eerste scènes blijk van hun liefde voor hét decennium van de rechttoe-rechtaan horror. Het waren de gouden jaren van subgenres als de slasherfilm en de groteske bodyhorror waarin de logica ver te zoeken was en viezigheid hand in hand ging met humor zonder de maatschappijkritiek die in de jaren zeventig gewoon was. Slither eert zijn voorgangers door een aantal plekken in Wheelsy te hebben vernoemd naar klassiekers uit de lichamelijke transformatiehorror: de bar waar een biertje wordt gedronken heet bijvoorbeeld Max Renn’s Pub naar het hoofdpersonage uit David Cronenbergs Videodrome, een winkel draagt de naam R.J. MacReady naar de hoofdpersoon uit John Carpenters The Thing en de opening van het hertenjachtseizoen wordt gevierd in café Henenlotter’s naar de regisseur van twee klassiekers uit de hoogtijdagen van dit specifieke subgenre: Basket Case en Brain Damage.
Het regiedebuut van James Gunn begint met de inslag van een meteoriet op het stadje Wheelsy, waarvan de eerstgetroffene de buitenissige Grant Grant is. Hij is stinkend rijk, getrouwd met het mooiste meisje van het dorp en is jaloers, bezitterig en heetgebakerd. Als zijn vrouw weer eens wijselijk hoofdpijn heeft, besluit Grant zijn verdriet weg te drinken in de kroeg. Tijdens de daarop volgende nachtwandeling in het bos komt hij in contact met een parasiet uit de ingeslagen meteoriet. Hoewel hij zich daarna wat vreemd gedraagt, is het vooral zijn grotesk opgezwollen hoofd dat de aandacht trekt. Het duurt vervolgens niet lang voordat er geen huisdier meer losloopt in Wheelsy en ook de eerste inwoner vermist wordt. De stad verandert in een broedplaats voor parasieten en wordt een veilig onderdak voor de snel groeiende populatie zombies.
De slijmerige, zich razendsnel voortbewegende wormen, een flink aantal zombies en een afzichtelijke Grant, gespeeld door Henry-acteur Michael Rooker, maken van Slither een prettig horrorfeest dat opvallend weinig computergeanimeerde effecten bevat. Bijna alle monster make-up is met de hand gemaakt als ode aan de vorige generatie horrorfilms, en is daarmee een prettige afwisseling op de recente genrefilms waarin de overmatige CGI je maar zelden schrik weet aan te jagen. Verantwoordelijk voor de make-up is effectenkoning Todd Masters, die verantwoordelijk was voor de meesterlijke effecten in de serie Six Feet Under, die met een Emmy Award werden bekroond.
Van de acteurs overtuigt vooral Michael Rooker, maar ook de omringende cast verricht prima werk. De kracht en effectiviteit vinden hun basis echter met name in het scenario van regisseur Gunn, dat heel precies het gevoel van de jaren tachtig horror weet op te wekken. Slither pretendeert dan ook niets meer en niets minder te zijn dan een scherp geschreven genrefilm over een slaperig stadje dat wordt overspoeld door parasitaire wezens. De overtuigende make-up effecten doen de rest en klaar is debutant Gunn. Zijn voormalige scenariowerk voor de beruchte productiemaatschappij Troma betaalt zich uit in deze kleine, overtuigende film, waarvoor hij zelfs Tromabaas Lloyd Kaufman wist te strikken voor de rol van uitgerangeerde dronkaard in zo’n karaokebar waar je nog niet eens naar het toilet zou durven vragen.
(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: BFD)
28 juni 2006
22 juni 2006
l'Ivresse du pouvoir
Regie Claude Chabrol Cast Isabelle Huppert, Patrick Bruel & François Berléand Speelduur 110 minuten Jaar 2006
Met Le beau Serge luidde Claude Chabrol in 1959 met collega-debutanten Truffaut, en Resnais de Nouvelle Vague in. Ze presenteerden met hun korte, lowbudget films een nadruk op het stadse leven, een wantrouwen jegens autoriteit en afkeer van feelgood-cinema. Allerlei filmtechnische middelen zoals stilstaande beelden, onrustige muziek en vreemde montage werden ingezet om het publiek er aan te blijven herinneren dat het slechts naar een film zat te kijken. Hollywood en mainstream cinema golden daarbij als natuurlijke vijanden: de Nouvelle Vague maakte geen dromen mogelijk, maar verenigde auteurs met een sterk persoonlijke visie. Van de regisseurs die geassocieerd worden met deze Franse filmstroming is Claude Chabrol (Parijs, 1930) samen met Jean-Luc Godard veruit de meest productieve gebleken. Nu, op vijfenzeventig jarige leeftijd, regisseert Chabrol voor de zevende keer zijn lievelingsactrice Isabelle Huppert.
In L’Ivresse du pouvoir doet Huppert in de rol van rechter Jeanne Charmant-Killman verwoede pogingen om tegen frauderende zakenmannen te procederen. Ze zet alles op alles om te zorgen dat ze een gerechtelijke voet tussen de deur krijgt van de door mannen gedomineerde en van sigarenrook doortrokken zakenwereld. De ene na de andere laat ze verschijnen in haar kantoor en ze doet haar uiterste best om zich niet te laten intimideren. Met hard, maar eerlijk spel wil ze een einde maken aan steekpenningen, frauduleuze handeltjes en leugenachtige deals. Koste wat kost moeten er koppen gaan rollen. Het werk slokt haar echter zo op, dat thuis de spanningen langzaam maar zeker toenemen. Haar man voelt zich niet serieus genomen en lijkt het slecht te kunnen verkroppen dat zij zo succesvol is.
Jeanne raakt op een zelfde manier bedwelmd door de macht (de letterlijke vertaling van de titel), net zoals de mannen tegen wie ze procedeert. In haar juridische strijd trekt een lange stoet aan namen, personages en verwikkelingen voorbij die maar moeilijk te volgen is. Dat er nergens duidelijk wordt gemaakt in welke bedrijfstak de fraude zich precies afspeelt, heeft alles te maken met een werkelijk gebeurd schandaal. L’Ivresse du pouvoir toont namelijk vele overeenkomsten met het enorme fraudeschandaal bij oliemaatschappij Elf tussen 1989 en 1993, waarbij zowel zakenlieden als ministers betrokken waren. De film begint ironisch genoeg dan ook met de woorden dat al het getoonde op toeval berust.
Chabrol & Huppert op set van l'Ivresse du pouvoir
Claude Chabrol is een regisseur die altijd de vinger wil leggen op de dwingende maatschappelijke positie van mensen. Veel van zijn films spelen zich af in rijke milieus waar de verhoudingen, codes en gedragsregels een soort holle ceremonie vormen, zoals in het toepasselijk getitelde La Cérémonie uit 1995 met Sandrine Bonnaire en Isabelle Huppert. Een bourgeois familie leeft daarin hun leven langs schijnbaar vastgelegde regels, waarin geen plaats is voor Bonnaire en Huppert als vertegenwoordigers van een lagere maatschappelijke stand. Jaloezie en haat is het gevolg, want waar de twee werelden elkaar treffen, bestaat er in de pessimistische visie van Chabrol nooit wederzijds begrip, maar slechts strijd en onverenigbare verschillen.
Ook in L’Ivresse du pouvoir worden de verwoede pogingen van rechter Charmant-Killman niet beloond. De harde wereld van zakenlieden en justitietop is ondoordringbaar wanneer je het machtsspel niet meespeelt. Dit spel wordt door Chabrol echter zo warrig en langdradig uitgewerkt, dat je al snel iedere interesse in het schandaal verliest. Ook de intieme momenten bij de rechter thuis worden vooral aangestipt, maar nooit echt behandeld. De ongeïnspireerde film gaat dan ook uit als een nachtkaars. De afstandelijkheid van stijl en het andermaal terugkerende stokpaardje van de klassenstrijd werkt hier vermoeiend en doet in combinatie met het warrige script de film volkomen de das om.
(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: Paradiso Entertainment)
Ordinary Man
Regie Vincent Lannoo Cast Carlo Ferrante, Christine Grulois & Olivier Gourmet Speelduur 95 minuten Jaar 2005
Het genre van Ordinary Man is niet zo een-twee-drie te bepalen: het is een mengeling van zwarte komedie, horror en romantiek met daarin verweven een heuse maatschappelijke boodschap. De maker meent namelijk in alle ernst dat we moeten erkennen dat in ieder mens een wild beest schuilt. Een veroordeelde moordenaar op het achtuurjournaal moet je niet wegrationaliseren als een manifestatie van het pure kwaad; je moet juist accepteren dat hij net zo goed je eigen buurman had kunnen zijn. Het resultaat is een vreemde mix van ingrediënten die het verassend genoeg zowel op het fantastische filmfestival van Brussel als op dat van Amsterdam wist te schoppen tot publieksfavoriet.
De opzet: een man verliest op de snelweg zijn geduld, vermoordt een medeweggebruiker en gijzelt diens vriendin. Echt kwaad bedoelt deze Georges het niet en er rest hem niets anders dan het verdoezelen van het bewijsmateriaal. Het uitgangspunt van deze tweede speelfilm van Vincent Lannoo is dat de kijker zich tegen wil en dank identificeert met een uiterst vriendelijke man die net een afgrijselijke misdaad heeft begaan. Niet voor niets laat Lannoo eerst de misdaad zien en pas daarna de misdadiger, die in niets lijkt op de klassieke killer. Er zijn geen tekenen van opzichtige verkniptheid zoals verborgen kelders, opgezette grootouders of een huiskamer vol paspoppen. Georges is gewoon een sullige burgerman, echtgenoot en vader. De moord en gijzeling pleegde hij in een gekke bui, maar verder is er niets aan de hand, zo maakt Ordinary Man ons wijs.
De hele film leunt op de aanname dat wij ons identificeren met Georges en begrijpen dat in potentie iedereen tot zulke daden in staat is. In een interview etaleert de Waalse filmmaker de merkwaardige mening dat de ergste misdadigers juist degenen zijn die het vriendelijkst overkomen. Hij wil het publiek laten nadenken over deze paradox. Hoe reageer je als je altijd hartelijke buurman Marc het monster Dutroux blijkt te zijn? Als voorbeeld geeft Lannoo toe hoe hij ooit uit pure frustratie een automobilist bijna te lijf is gegaan, en daarbij erg schrok van zijn gewelddadige optreden. Hij veralgemeniseert dit persoonlijke voorval door te stellen dat er dus in ieder mens een monster schuilt, dat ineens aan de oppervlakte kan komen.
Het script doet alle mogelijk moeite om ons ervan te overtuigen dat Georges inderdaad je eigen, goedwillende buurman is: als hij de gegijzelde Christine knock-out slaat, zegt hij “pardon”. Hij verzorgt haar als een bezorgde vader, brengt met Kerstmis zelfs champagne, en in de supermarkt zien we hem onwennig zoeken naar het maandverband. Christine verzet zich nauwelijks en ondergaat de ellende lijdzaam. Haar labiliteit wordt zonder nuancering verklaard door een kort fragment, waarin ze door haar (vermoorde) vriend ooit werd mishandeld. Het is opvallend hoe zij en alle andere personages worden gereduceerd tot bordkartonnen figuren, om wie de kijker zich moeilijk kan bekommeren. Hun stereotypering en eendimensionaliteit staan haaks op de boodschap die de film zou moeten uitdragen.
Zo onnozel als de motivering van regisseur Lannoo over het beest in ons allen, zo onzinnig en weinig origineel is Ordinary Man met zijn koddige, nietszeggende personages. Het enige frisse idee is de meegaandheid van Christine en het verrassend romantische einde. De kansen die Lannoo creëert voor een scherp oordeel over de hedendaagse ‘medialisering’ van moraal laat hij liggen voor een slappe, komische aanpak. Filmmakers als David Cronenberg en Michael Haneke stippen in hun werk steeds opnieuw interessante inzichten aan over verborgen verlangens, de allesoverheersende mediacultuur en verstikkende burgermaatschappij, maar niets van dit alles bij Lannoo. Hij kiest steevast voor de makkelijke weg. Ook de bijrol van de fantastische Olivier Gourmet als pastoor is een totaal overbodige poging de film meer gewicht te geven. De opzet is er wel degelijk, maar Ordinary Man wordt nooit meer dan een zwakke, zwarte komedie.
(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: BFD)
15 juni 2006
Vers le sud
Regie Laurent Cantet Cast Charlotte Rampling, Karen Young & Louise Portal Speelduur 105 minuten Jaar 2005
Het is niet verwonderlijk dat Vers le Sud wat kritiek te verduren heeft gekregen in de Verenigde Staten. De film schets niet alleen een behoorlijk negatief beeld van het tussen 1915 en 1934 door de V.S. bezette Haïti, maar ook van de rijke Amerikaanse toeristen die er zich te buiten gaan aan seks met arme Haïtianen. Regisseur Cantet brengt de hoofdthema’s van (post)kolonialisme, imperialisme, discriminatie en zedeloosheid op verschillende manieren naar voren. Ook de schuldvraag van de voornamelijk economische ellende op Haïti laat Vers le Sud niet in het midden: de allesoverheersende hebzucht van de drie middelbare vrouwen staat direct symbool voor het inhalige imperialisme en kolonialisme dat het land teisterde sinds de komst van Columbus in 1492.
Als wij zeggen dat we richting het zuiden gaan, betekent dat in zijn algemeenheid dat we het rustig aan gaan doen en lekker gaan genieten van een warm klimaat en ons onder laten dompelen in andere culturen en gebruiken. Zuidwaarts. Een mooi woord met fijne connotaties. Ook de drie middelbare dames Ellen, Brenda en Sue gaan in Vers le Sud naar het zuidelijke Haïti voor de rust en het klimaat. De cultuur en lokale gebruiken interesseert ze minder. Het paradijselijke vakantieresort is het enige dat ze van het eiland zien en dat is voldoende voor ze. Het is van alle gemakken voorzien, samen te vatten in de woorden eten, drinken en seks. Gelegen in hun zonnestoelen vragen ze zich af waarom ze eigenlijk alleen op vakantie op zwarte mannen vallen, en thuis nooit. Het antwoord dat ze gniffelend geven, laat zich raden: de seks, maar ze hebben geen flauw benul van de discriminatoire achtergrond van die vraag en de verpestende hebzucht van hun bezoekjes aan het zonovergoten eiland.
Brenda vertelt dat ze tijdens haar eerste bezoek aan het vakantiepark drie jaar eerder haar eerste orgasme in 45 jaar kreeg tijdens een samenzijn met Legba. Deze mooie Haïtiaan windt daar op het besloten park de westerse vrouwen om zijn vinger. Ook Ellen laat zich in vervoering brengen door zijn liefdesspel, wat al snel uitloopt op jaloezie en haat tussen de dames. De jongens zoals Legba worden gedoogd op het resort. De uitbater van het strandrestaurant wenst ze echter niet in de zaak te hebben. Fel ageert hij tegen de minderwaardige positie die de Haïtianen innemen tegenover de rijke westerlingen. Alles wat door hun geld wordt aangeraakt, raakt verrot, zo vertelt hij. Deze uitbater vormt in Vers le Sud het geweten van het onverdorven Haïti, voordat het land werd overspoeld door geld en ellende.
Er wordt overigens wel wat achtergrondkennis verondersteld door de filmmakers, aangezien er weinig woorden worden vuilgemaakt aan het turbulente verleden van het land. Zo is het goed te weten dat Haïti eind zeventiende eeuw officieel in Franse handen kwam, waarna het in 1804 na lange slavenopstanden onafhankelijk werd. Het is daarmee de enige slavenrevolutie in de geschiedenis die succesvol is geweest. Twee jaar later werd het land de allereerste officiële zwarte republiek in de geschiedenis. Turbulente jaren volgden elkaar op. Tussen 1915 en 1934 werd het land bezet door de Verenigde Staten, waarna in 1957 François ‘Papa Doc’ Duvalier aan de macht kwam. Een dictator, evenals zijn zoon Jean-Claude ‘Baby Doc’ Duvalier, die het land in armoede en corruptie deed wentelen. Nog steeds is het land op vele fronten instabiel, gevaarlijk en straatarm.
De nare realiteit van Haïti wordt in Vers le Sud alleen zichtbaar in de scènes buiten de beschermende poorten van het vakantiepark. Al in de allereerste scène zien we hoe op de vlieghaven in hoofdstad Port-au-Prince een vrouw een jong kind aanbiedt aan een rijk uitziende man. Alhoewel de film zich afspeelt aan het einde van de jaren zeventig, is er in al die tijd weinig veranderd. Regisseur Laurent Cantet vertelde dat ze het grootste gedeelte van de film niet in het land zelf durfden op te nemen, omdat ze bang waren voor de criminele bendes. De meeste scènes zijn daarom opgenomen in de Dominicaanse Republiek.
De drie vrouwen zijn totaal niet bezig met de werkelijkheid buiten het park. Ze zijn de godganse tijd druk met zichzelf en projecteren al hun bekrompen ideeën op de bevolking aldaar. Legba vraagt zich op een gegeven moment geïrriteerd af waarom alle vrouwen hem toch altijd een paspoort aanbieden. De dames hebben geen flauwe notie van culturele diversiteit en dat niet alles in het leven te koop is. De romantische liefde die ze vinden bij de mannelijke Haïtianen kopen ze af met kado’s en geld, en nog denken ze dat ze oprecht bezig zijn. Als het hen even teveel wordt, gooien ze simpelweg een paar pillen valium in de mik en zijn ze weer even verlost van de realiteit. Ze staan met hun onoprechte, kapitalistische en bekrompen houding dan ook ondubbelzinnig symbool voor de verwoestende werking van het imperialisme van westerse grootmachten. Vers le Sud windt er geen doekjes om, en dat is te allen tijde te prijzen.
(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: 1MoreFilm)
Ik wil nooit beroemd worden
Regie Mercedes Stalenhoef Cast Tobias Prenen, Paul Prenen & Cilia Prenen Speelduur 75 minuten Jaar 2006
Niet-aangeboren hersenletsel. Dat is wat er mis is met Tobias. Een hartstilstand en de daaropvolgende coma beroofden hem op zijn negenendertigste van een goed deel van zijn verstand, zijn emoties en zintuiglijke functies. De cello was zijn leven, maar die kan hij alleen nog bespelen op een kinderlijk niveau. Nooit wordt Tobias beter; alles wordt alleen maar minder. De impact van zijn verslechterende situatie op de familie is enorm. Het wordt voor hen niet gemakkelijker naar gelang de tijd verstrijkt, maar juist alleen maar moeilijker en soms zelfs ondraaglijk: “Met mijn verstand zou ik het niet vreselijk vinden als Tobias dood zou gaan,” zegt zijn oudere broer beschaamd.
De documentaire Ik Wil Nooit Beroemd Worden is een helder en feitelijk verslag van een aantal maanden uit het leven van voormalig cellist Tobias Prenen, jaren nadat hij is ontwaakt uit zijn coma. Tobias leeft in een verpleeghuis, is spastisch en heeft een verminderd verstandelijk vermogen. Alhoewel hij zijn emoties soms nog duidelijk onder woorden weet te brengen, valt hij constant in herhaling en verloopt de communicatie met hem steeds moeizamer. Regisseuse Stalenhoef richt zich vooral op de veranderende manier van omgang met Tobias als broer en zoon: van schok naar acceptatie en van gewenning naar ontmoediging. Er is een leven van voor de hartstilstand en een van er na, maar hoe ga je daar mee om? Je rouwt om het verlies van het oude, maar het nieuwe is ook niet zonder waarde.
Stalenhoef volgde Tobias gedurende anderhalf jaar en toont deels een chronologische lijn. We zien hoe de ooit succesvolle cellist van zijn vertrouwde verpleeghuis verhuist naar een nieuw tehuis waar meer aandacht is voor de muzikaliteit van de patiënten. Die beelden zijn voorzien van muziek van Tobias' lievelingscomponist Bach en worden onderbroken door fragmenten uit interviews met naaste familieleden. Het is zo gemonteerd dat we steeds meer van de ware gevoelens van zijn familieleden te weten gekomen. Waar ze in de eerste scènes vooral vol begrip zijn, zien we later de afmattende strijd die ze voeren om de nieuwe Tobias echt te accepteren.
De dominante opvoeding hangt als een schaduw boven de verhalen over de oude Tobias. Het uiterst muzikale gezin werd met harde hand geleid door een vader en moeder die te veel van hun kinderen eisten. De prestatiedrang leidde vooral bij de meer labiele Tobias tot stress en onaangepast sociaal gedrag, omdat hij niet kon voldoen aan de strenge eisen van zijn ouders. Voor hem lag de lat gewoonweg te hoog. De titel van de film is een zin die Tobias als een mantra herhaald, waarover zijn broer veelbetekend opmerkt dat het slechts valse bescheidenheid is. Tobias wilde namelijk wél beroemd worden, want daar waren ze alledrie voor getraind.
Uiteindelijk zien we Tobias in zijn nieuwe tehuis, waar hij zich al een beetje op zijn gemak gaat voelen. Voor zijn broer en zus valt er in deze fase echter weinig meer te hopen en te knokken. Hun gehandicapte broer is bijna blind, steeds slechter ter been en er valt moeilijk met hem te communiceren. Met zichtbare moeite geven ze toe dat ze wel eens hopen dat hij er niet meer is. Hun broer is hij toch al lange tijd niet meer. Of nog wel? En wie zijn zij om te oordelen over leven? Misschien is hij zelf wel gelukkig? Ik Wil Nooit Beroemd Worden gebruikt geen cinematografische middelen ter verfraaiing en is verre van een flitsend visueel spektakel. Alle ruimte is hier voor een eerlijk en schrijnend portret van een leven in twee delen.
(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: A-Film)
07 juni 2006
01 juni 2006
How Many Roads
Regie Jos de Putter Speelduur 72 minuten Jaar 2006
Van bepaalde muziek kun je blij worden, en van andere juist opgefokt of verdrietig. Muziek kan vermaken, ontwrichten, helen en nog veel meer. Krachtig is het in ieder geval. Heddy Honigmann liet in haar documentaire Crazy Nederlandse blauwhelmen praten over de betekenis van muziek temidden van de verschrikkingen van oorlog en conflicten. Ze liet zien hoe een enkel nummer genoeg was om de soldaat even uit de mens te halen. Muziek als uitlaatklep en aangever van hoop en moed. Ook Jos de Putter neemt nu muziek als inspiratiebron voor zijn nieuwe documentaire. Hij verkoos Bob Dylan en onderzocht welke waarden zijn fans in de Verenigde Staten nu nog vinden in de nummers van de singer-songwriter die net 65 jaar is geworden.
De Putter opent How Many Roads met de beroemde beelden uit D.A. Pennebakers film Don’t Look Back waarin Dylan het nummer Subterranean Homesick Blues uit 1965 zingt: “Johnny's in the basement. Mixing up the medicine. I'm on the pavement. Thinking about the government.” Terwijl Dylan de vellen papier met woorden uit de tekst stuk voor stuk uit zijn handen laat glijden, staat rechts achter hem beat-dichter Allen Ginsberg wat te staan. De vellen tekst vormen het symbolische uitgangspunt van deze documentaire die geen antwoorden geeft, maar vragen op wil roepen. Zijn de woorden die een hele generatie destijds als wijsheid aannam nog geldig? Welke betekenis wordt er nu gegeven aan de zinsneden van de inmiddels 65-jarige zanger? Welke invloed heeft 11 september 2001?
In twaalf portretten schets het toepasselijk getitelde How Many Roads enkele van de ontelbare interpretaties die fans van Bob Dylan anno 2005 maken. Jos de Putter trok dwars door de V.S. en interviewde bewonderaars voor wie de teksten van Dylan een sterk persoonlijke betekenis hebben. Ieder portret wordt voorafgegaan door een shot van een vel papier met daarop een zin uit het nummer dat voor de geïnterviewde speciale waarde heeft. Een jonge hiphopper en dichter zegt bijvoorbeeld kracht te halen uit de zin ‘You don't need a weather man to know which way the wind blows’ uit Subterranean Homesick Blues. Hij vertelt dat die woorden voor hem betekenen dat je niet thuis passief voor de televisie zittende je leven voorbij moeten laten gaan, maar naar buiten moet om het te leven. Als de weerman zegt dat het regent, moet je de deur uit om te kijken of hij het bij het rechte eind heeft.
Een sergeant in het Amerikaanse leger vertelt enige uren voor zijn vertrek naar Irak hoe hij altijd een ‘best of Dylan’-cd meeneemt naar de oorlog en steeds weer het nummer Things Have Changed opzet met de voor hem veelbetekenende woorden: “Standing on the gallows with my head in a noose. Any minute now I'm expecting all hell to break loose. People are crazy and times are strange. I'm locked in tight, I'm out of range. I used to care, but things have changed.” Twaalf keer zien we de persoonlijke interpretatie van de woorden van Dylan door mensen van verschillende leeftijd en achtergrond. Zo gebruikt een man uit New York de teksten om aan te geven dat Dylan geen linkse, maar een rechtse rakker is en heeft daar een heuse website voor opgericht -getiteld ‘Rightwing Bob’- terwijl een andere fan zinsneden gebruikt om jonge moeders te helpen om te gaan met opvoedkundige problemen.
Een rode draad vormen de borden die langs de wegen van de V.S. staan en die je op vaak moraliserende toon de les lezen, en altijd veel zeggen over de tijd waarin we leven: ‘We can be afraid, or we can be ready’, ‘The sign of crisis has never been this visible’, ‘Carwash America supports our troops’, maar ook ‘No lifeguard on duty’ en ‘Bridge may be icy’. Dylan’s teksten staan voor meer interpretatie open, en How Many Roads geeft een aardige doorsnede van de betekenis die zijn liedjes voor mensen hebben. De geportretteerden vinden er troost, hoop en liefde in, en buigen de woorden om zodat ze perfect op hun eigen situatie van toepassing zijn. Alsof Bob het voor hen alleen schreef. Jos de Putter slaagt er in om via de teksten van Dylan vragen op te roepen over de tijd waarin met name Amerikanen op dit moment leven en de twijfels en angst die hen meer dan ooit doet verlangen naar de het zoeken van betekenis.
(i.o.v. Filmtotaal, copyright picture: Cinema Delicatessen)