Songs from the Second Screen

31 mei 2006

Overzicht Recensies

Scroll naar beneden voor recensies van:



* Gabrielle (2005)




* Lacombe Julien (1974)




* Zazie dans le métro (1960)




* The Libertine (2004)




* Cinema Aspirins & Vultures (2005)




* Ballet russes (2005)




* A Little Trip to Heaven (2005)

24 mei 2006

Gabrielle

Regie Patrice Chéreau Cast Isabelle Huppert, Pascal Greggory & Claudia Coli Speelduur 90 minuten Jaar 2005






"Mijn pijn begon toen ik merkte dat Jean nooit lachte. Die pijn was het begin van mijn liefde voor een ander." Na een jarenlang, liefdeloos huwelijk met Jean, besluit Gabrielle van de liefde te proeven. Ze gaat vreemd met een gezamenlijke kennis, die wekelijks over de vloer komt. Eenmaal opgebiecht, opent haar zonde de deur voor een debat van anderhalf uur over de staat van hun huwelijk. Eindelijk communiceren de twee, en vertellen ze elkaar wat ze al die jaren verborgen hielden. Fraai is dit gesprek niet, want Jean ontpopt zich tot een egoïstische slavendrijver, terwijl Gabrielle een even manipulatief als afhankelijk poppetje blijkt te zijn met een ziekelijk lage tolerantie voor de wereld.

Patrice Chéreau begint dit, rond de eeuwwisseling in Parijs afspelende, verhaal in zwart-wit met een mijmerende Jean (Pascal Greggory). In voice-over introduceert hij zichzelf als succesvol zakenman, en haalt liefdevolle herinneringen op aan zijn vrouw Gabrielle (Isabelle Huppert). Hij memoreert hoe zij elkaar leerden kennen, en hoe hij haar juist in gezelschap van afstand bewondert. Die gezelschappen spelen een belangrijke rol in hun leven. Als rijke, bourgeois zakenman sponsort Jean een literair-filosofisch tijdschrift en organiseert het echtpaar iedere donderdag sociale bijeenkomsten, waar wordt gegeten, gedronken en gefilosofeerd.



Gabrielle's beslissing om Jean te verlaten voor een ander, opent terstond de beerput van hun jarenlang verwaarloosde relatie. In een monoloog die de hele film lijkt te duren, leest Jean zijn vrouw een lange les. Gabrielle laat alle kritiek en aantijgingen over haar heenkomen. Zijn liefde voor haar is er een gebaseerd op afstandelijkheid. Hij bewondert haar zoals je dweept met een huisdier. Haar liefde voor hem is nog schraler: ze heeft eigenlijk nooit echt van hem heeft gehouden, maar is gewend geraakt aan de afstandelijkheid. Chéreau richt zijn aandacht in Gabrielle op de vraag of de twee genoegen kunnen nemen met wat ze nog wel hebben. Kan Gabrielle uiteindelijk voldoening halen uit haar gekooide bestaan en kan Jean verder kijken dan zijn egoïstische hebzucht, of kiezen ze voor een evenwichtige liefde met een ander?

Met veelzeggende tussentitels als De donderdag ervoor, Donderdag en De volgende morgen leidt Chéreau ons chronologisch en overzichtelijk door deze huwelijkscrisis heen. Soms, als de emoties zeer hoog oplopen, horen we niet alleen de oorverdovende muziek, maar zelfs de emotie verwoordt op het scherm: het beeld wordt stilgezet en de letters in beeld lezen Ik wil vandaag niemand meer zien! of Blijf!. Ofschoon je door dit stijlgebruik juist minder bij de uitgebeelde crisis wordt betrokken, is het toch een aardige, onconventionele keuze. Behalve deze tussentitels en geschreven emoties, toont Chéreau echter ook de scènes afwisselend in kleur en zwart-wit. Aan het begin was dit een gerechtvaardigde keuze, omdat het de mijmerende Jean ondersteunt, maar als het verderop in de film geen enkel doel meer lijkt te dienen, werkt het storend.



Isabelle Huppert schittert zoals altijd, en de camera krijgt geen genoeg van haar scherpe gelaat. In de vele close-ups vangt de camera steeds opnieuw die curieuze mengeling van warm en koud als ook die van frêle en onbreekbaar. De onophoudelijk pratende Jean wordt vertolkt door een van Chéreau's vaste acteurs Pascal Greggory, en dat is een keuze die minder goed uitpakt. Hij speelt Jean uitvergroot, alsof het een toneelfiguur is. Tegenover het extreem subtiele spel van Huppert geplaatst, valt des te meer op hoe gekunsteld Greggory zijn enorme lappen tekst opdreunt. De sympathie ligt daardoor onbedoeld volledig bij Gabrielle, waardoor de angel eigenlijk uit de film is gehaald.

Dankzij de onnodige, filmische middelen om dit conventionele, theatrale stuk op te leuken, en de bijna schmierende rol van Pascal Greggory, is Gabrielle een mislukt project van Chéreau geworden. Het wordt nooit meer dan een weinig opzienbarende botsing tussen twee personages. Zelfs voor een toneelstuk is het materiaal wat karig, en had gered moeten worden door een rijkere aanpak. De dialoog tussen Gabrielle en Jean wordt nu onderbroken door scènes met de bediendes en het donderdag-soirée, terwijl dat geen wezenlijke verrijking van de plot vormt. Huppert's vertolking van de titelrol is desondanks een goede reden om je eens te laven aan het bourgeois leven dat in Gabrielle wordt verbeeld.

(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: 1MoreFilm)

19 mei 2006

Lacombe Lucien

Regie Louis Malle Cast Pierre Blaise, Aurore Clément & Holger Löwenadler Speelduur 141 minuten Jaar 1974






Heulen met de vijand is eigenlijk alleen geaccepteerd als je daarmee levens van anderen kunt redden. Loop je slechts over om jezelf te redden, dan ben je een foute opportunist die aan de hoogste boom moet worden opgeknoopt. Van alle voorbeelden in onze recente geschiedenis is collaboreren met de nazi’s wel zo’n beetje het ergste wat je kunt hebben gedaan. Daarvoor is geen enkele smoes toereikend, of zijn er toch uitzonderingen? Een excuus voor zijn lidmaatschap van de Gestapo heeft de boerenzoon Lucien Lacombe niet nodig. Van de achterliggende ideologie weet hij niets, en dat interesseert hem ook niet. Louis Malle confronteert het publiek met de pijnlijke geschiedenis van collaboratie onder het Vichy-regime, maar zegt vooral iets over de menselijke aard.

Zelf beschouwt Malle dit als zijn beste film, en het wordt algemeen erkend als een van zijn drie meesterwerken naast Au revoir, les enfants en Ascenseur pour l'échafaud. De film getuigt in de eerste, tweede en derde plaats van enorme durf om dit onderwerp te verfilmen. Zoals bekend heulde het Vichy-regime met de nationaal-socialisten tijdens de oorlogsjaren. Frankrijk was grotendeels bezet door nazi-Duitsland, en de regering zetelde onder leiding van staatshoofd Pétain in de zuidelijke stad Vichy. Deze voerde vier jaar lang een autoritaire, traditionalistische politiek waarin de vrijheid van pers werd ingedamd, de politiemacht uitgebreid en allochtonen, Joden, communisten en vakbonden het leven onmogelijk werd gemaakt. De leus ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’ werd veelzeggend veranderd in ‘Werk, Gezin, Vaderland’. Na de invasie door de geallieerden vluchtte de regering naar Duitsland waar het in ballingschap verder regeerde. Uiteindelijk werden de kopstukken opgepakt en bestraft.

Dat Louis Malle deze inktzwarte jaren aankaartte, maakte zijn film al bij aanvang van de opnames berucht en er stonden vanaf de première continu lange rijen voor de bioscopen. De reacties waren overwegend positief in Frankrijk. De film won diverse prijzen en werd genomineerd voor een Oscar in de categorie Beste Buitenlandse Film. Toch is alleen een gedurfde onderwerpkeuze niet genoeg om van een goede speelfilm te spreken. Laten we eens zorgvuldig naar de film kijken om tot een nauwkeurig oordeel te komen.



Lucien Lacombe is een stugge, dommige boerenzoon, die zijn geld verdient als schoonmaker in een gesticht. Zijn personage wordt neergezet als een agressief, klierderig joch wanneer in de openingsscène het getjilp van een vogeltje zijn aandacht trekt. Het gezang interesseert hem echter niets, want hij pakt direct zijn katapult en slingert het kleine vogeltje met een welgemikte actie de dood in. De stemming zit er dan al meteen goed in: Lucien is een ruwe gast, een echte boerenlul. Op de fantastische muziek van Django Reinhardt fiets de jongen vervolgens de heuvel af naar huis. Daar aangekomen op de boerderij is hij uiterst ongemanierd tegenover de arbeiders die zijn moeder helpen, omdat zijn vader in de gevangenis zit. Ook zijn eetmanieren laten nogal wat te wensen over: ellebogen op tafel, smakken en schrokken maar; dat werk.

Puur uit verveling wil Lucien lid worden van het verzet. Het is immers oorlog en in zijn dorp is het verzet uiterst actief. Dat is niet verwonderlijk, want in het nabijgelegen stadje zetelt een middelgrote afdeling van de Gestapo. De verzetsbaas wil Lucien echter niet bij zijn club hebben, omdat het er hard aan toegaat en hij Lucien daarvoor te jong acht. Als hij op weg naar zijn werk een lekke band krijgt, komt Lucien toevallig terecht in het hoofdkwartier van de Gestapo. Het is een wereld van rijkdom, wapens, drank, auto’s en vrouwen en hij ziet dat wel zitten. Al na een paar borrels verraadt hij de identiteit van de verzetsleider, en wordt als dank toegelaten als officieel lid van de Deutsche Polizei, want een dommekracht als hij kunnen ze altijd wel gebruiken.



Lacombe geeft geen enkele blijk van inzicht of zelfs interesse in de nationaal-socialistische ideologie. Hij doet mee omdat het zo uitkomt en daarmee basta. Zolang hij met zijn blaffertje mag zwaaien en wat gezag heeft, is het goed. De manier waarop hij France, de mooie dochter van een gevluchte Joodse kleermaker, het hof probeert te maken is van een ongekende opdringerige domheid. Zijn onwetendheid van het antisemitisme en zijn onvermogen om de dingen in een groter kader te plaatsen is stuitend en angstaanjagend. Louis Malle confronteert de kijker met een meeloper zoals je nog nooit hebt gezien in de verfilming van een dergelijk onderwerp. Nazi’s, fascisten en collaborateurs zijn toch in-en-in slechte mensen die een verwerpelijke ideologie aanhangen en op basis daarvan opgesloten dienen te worden in diepe kerkers? Alleen ontoerekeningsvatbaarheid zou ze eventueel vrij kunnen pleiten. Maar Lucien Lacombe is niet ontoerekeningsvatbaar, maar gewoon achterlijk.

In het boerendorp vormt niet de verzetsgroep de narratieve tegenhanger van de onbenullige ondeugd van Lucien. Louis Malle plaatst de jongen namelijk diagonaal tegenover de drie-eenheid van France, haar vader en diens moeder: drie Joodse mensen, die na een succesvolle periode in Parijs gevlucht zijn voor de nazi’s. De eenzame France laat zich door de zelfverzekerde Lucien nog net het hof maken, maar vader en oma worden bijkans gestoord van zijn onwetendheid en afstotelijke opportunisme. De trotse vader wordt schitterend gespeeld door Holger Löwenadler, een van de weinige professionele acteurs in de film. Louis Malle wilde voor alles een cast die zoveel mogelijk uit amateurs bestond. Voor de hoofdrol vond hij in Pierre Blaise een geschikte kandidaat: een boerenjongen die nog nooit van zijn leven een boek had gelezen of een film had gezien. Stug, ruw en eigenwijs als Lucien zelf met een zwijgzaamheid die het de kijker mogelijk maakt de gehele film na te denken over de onnavolgbaarheid van zijn keuzes.



In Lacombe Lucien volgen we alleen het hoofdpersonage zelf. Er wordt nauwelijks een breder kader gecreëerd, wat de effectiviteit zeer ten goede komt. Het gaat tenslotte om onze reactie op het individu Lucien, een personage dat overigens geen seconde sympathie oproept. De volle 141 minuten heb ik met een mengeling van verbijstering en diepe antipathie de ondoorgrondelijkheid van het hoofdpersonage aanschouwt. Als document zegt de film dan ook weinig over de werkelijk bestaande nationaal-socialisten. Lacombe Lucien gaat over de verzachtende werking van polariserend, zwart-wit denken. Het maakt pijnlijk duidelijk hoe moeilijk het is om te oordelen over mensen die zonder politieke en morele waarden kiezen om een weg te bewandelen die geplaveid is met bloed en tranen zonder zich er ook maar een seconde om te bekommeren. Lucien Lacombe kun je niet simpelweg afdoen als de personificatie van de duivel zelf; hij is in de eerste, tweede en derde plaats vooral een toerekeningsvatbare boerenlul.

(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: Filmmuseum)

Zazie dans le métro

Regie Louis Malle Cast Catherine Demongeot, Philippe Noiret & Hubert Deschamps Speelduur 89 minuten Jaar 1960






Zoals ook vandaag de dag ging het rond 1958 niet zo goed met de filmindustrie. In Frankrijk probeerde de regering destijds iets aan dit probleem te doen door subsidies te verstrekken aan jonge regisseurs die zo hun eerste korte film konden maken. Tussen 1958 en 1961 maakten vele tientallen getalenteerde Franse filmmakers hun eerste film, die nagenoeg allemaal kunnen worden geschaard onder de noemer Nouvelle Vague. Deze nieuwe generatie filmmakers roemde de zogenoemde auteurscinema, waarmee films worden aangeduid waarin de maker zijn eigen, persoonlijke visie op de wereld tentoonspreid in zowel thematiek als filmstijl. Ook Zazie dans le métro van Louis Malle wordt gerekend tot deze nog altijd fashionable filmstroming.

Zelf schreven de destijds opkomende regisseurs als Jean-Luc Godard, Claude Chabrol en François Truffaut als filmcritici voor het tijdschrift ‘Cahiers du cinéma’ en gebruikten hun kennis van de filmgeschiedenis voor hun eigen films. Al hadden de vrienden van de nieuwe filmstroming geen vaststaande regels, zoals de eed van zuiverheid van het oorspronkelijk Deense verbond Dogma 95, toch zijn er wel een aantal vaste waarden te ontdekken. Zoals de vaak gebruikte setting van het urbane Parijs met zijn vele cafés en jazzclubs, het wantrouwen van autoriteit, het gebruik van een femme fatale als centrale figuur en de meer stilistische kenmerken van het bewust ondermijnen van de filmische illusie. Door middel van weloverwogen continuïteitsfouten, schokkerige cameravoering, personages die tegen de camera praten en geluid dat overduidelijk niet uit de gefilmde scène voortkwam, braken ze met de illusie van waarheid, die sterk geassocieerd werd met Hollywood. Vooral Jean-Luc Godard zette als de meest provocatieve regisseur van de Nouvelle Vague deze middelen compromisloos in om de cinema opnieuw te definiëren.



In de loop van de jaren zestig behoorden regisseurs als Chabrol, Truffaut en Rivette langzaamaan tot de meer mainstream cinema, al draagt hun verdere werk zowel thematisch als stilistisch nog altijd de stempel van hun vroege Nouvelle Vague-tijd. Louis Malle heeft nooit tot de harde kern van deze bevriende club filmmakers behoort. Hij schreef niet voor het tijdschrift ‘Cahiers du cinéma’ en hield zich na zijn debuut als medemaker van onderwaterpionier Jacques-Yves Cousteau’s film Le monde du silence bezig met zoveel verschillende genres en filmstijlen dat Malle tot aan zijn laatste film Vanya on 42nd Street uit 1994 nooit in een bepaalde hoek te positioneren is geweest.

In 1960 verfilmde Malle de onverfilmbaar geachte bestseller ‘Zazie dans le métro’ van Raymond Queneau. Het boek is een laboratorium van literaire vernieuwingsdrift, waarin Queneau allerlei nieuwe woorden introduceerde en een ongekende lichtvoetigheid van stijl nastreefde. Malle pakte dit op om er een film van te maken waarin hij alle mogelijke filmische middelen inzette om eenzelfde effect op het witte doek te kunnen presenteren. Het resultaat was een flop van jewelste. Het Franse publiek was wel wat gewend in dat eerste jaar van het nieuwe decennium, maar een dergelijke pastiche van Marx-brothers, een absurde montage en een ongekend brutaal en verwend nest als centraal karakter schoot bij velen in het verkeerde keelgat. Niet dat van de filmrecensenten overigens, want die zagen het genie erachter.

Zazie is een meisje van tien jaar dat met haar moeder een weekeinde naar Parijs gaat. Het meisje wordt toevertrouwd aan haar oom terwijl mama de volle twee dagen met haar geliefde doorbrengt. Zazie wil maar één ding en dat is met de metro rijden. Jammer genoeg staakt het metropersoneel juist dat weekeinde, waardoor de opstandige, brutale Zazie op andere manieren aan haar vermaak wil komen. Er volgt een onbeschrijfelijke aaneenschakeling van absurde situaties, slapstick en achtervolgingen waarin steeds weer volwassenen de onbetrouwbare, leugenachtige mensen blijken te zijn en juist Zazie de stabiele factor. Aan het einde van het weekeinde verzucht ze tegenover haar moeder dan ook dat ze in die twee dagen vooral ouder is geworden, waarmee schrijver Raymond Queneau doelt op het besef dat de volwassen wereld bij elkaar wordt gehouden van leugens in alle soorten en maten.



Louis Malle gebruikt met name beeldversnelling en springerige montage voor dit staaltje van totale filmische gekte. Het specifiek vervreemdende effect van de versnelling bij Zazie dans le métro ontstaat door het filmen van scènes op de snelheid van 8 of 12 beeldjes per seconde –24 of 25 beeldjes per seconde is de standaardsnelheid- waarbij Malle de acteurs in slowmotion liet spelen om dit effect van versnelling iets terug te dringen. De absurde scènes buitelen over elkaar heen en er lijkt geen einde aan de kluchtigheid te komen. Hoogtepunt is de lang uitgesponnen scène op de Eiffeltoren die een dynamisch meesterwerkje genoemd mag worden. Zelfs de regisseur gaf later toe dat het effect na een uur wel zo’n beetje is uitgewerkt. Na vijf kwartier slapstick vergt bijvoorbeeld het grote zuurkool met worst-gevecht aan het einde iets teveel van de kijkers. Een unieke kijkervaring is evenwel gegarandeerd in dit onvergetelijke voorbeeld van Nouvelle Vague-cinema.

(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: A-Film)

18 mei 2006

The Libertine

Regie Laurence Dunmore Cast Johnny Depp, Samantha Morton & John Malkovich Speelduur 110 minuten Jaar 2004






In de proloog van The Libertine komt John Wilmot uit het donker naar voren in een schaars verlicht, grofkorrelig beeld. Hij richt het woord tot de kijker, en verklaart zelfingenomen dat wij niet van hem zullen gaan houden. Grofgebekt en doodserieus legt Wilmot uit dat de mening van een ander hem koud laat, en hij slechts geïnteresseerd is in zijn eigen ongeremde genotzucht. In dit debuut van Dunmore krijgt de onconventionele houding van de graaf als zogenaamde libertijn alle ruimte ten koste van een strikt historische duiding. Wilmot doet dan ook werkelijk alles wat God en koning hem verbieden. Zijn creatieve talent houdt hem eerst nog staande, maar tegen syfilis is uiteindelijk niemand bestand. "En, heb je me gemist," vraagt Wilmot aan een van zijn vaste hoertjes na een verbanning van drie maanden. "Ik miste het geld," repliceert ze. "Mooi, ik hou niet van hoeren met gevoelens."

De echte graaf van Rochester leefde van 1647 tot 1680. De heldenstatus die hij genoot aan het Engelse hof dankte hij aan zijn heldhaftige optreden tegen de Nederlanders op zee, en aan zijn scherpe, vrije geest die hij in dienst stelde van poëzie en theater. Getrouwd met een rijke erfgename verdeelde Wilmot zijn tijd tussen zijn vrouw op het platteland en bij zijn vrienden en hoeren in Londen. Weliswaar was de koning een persoonlijke vriend, maar ook die verbande de graaf af en toe uit Londen als hij weer eens te ver was gegaan. The Libertine begint als Wilmot na drie maanden verbanning weer terugkeert naar de hoofdstad. Daar aangekomen zoekt Wilmot zijn vaste groep vrienden op. Deze merry gang bestaat uit een aantal schrijvers en poëten, berucht om hun overmatige alcoholconsumptie en vlijmscherpe samenspraak.



John Wilmot (Johnny Depp) conformeert zich aan niemand. Hij gaat vreemd bij het leven met zowel mannen als vrouwen, beledigt God en koning Charles II (John Malkovich, hier tevens producent) te pas en te onpas en gaat zich buiten aan alcohol. Wanneer Wilmot de onervaren actrice Elizabeth Barry (Samantha Morton) ontmoet, is hij erop gebrand van haar de beste actrice van hun tijd te maken. Daartoe geeft hij toneelles, en schrijft speciaal voor de koning een stuk waarin zij de hoofdrol zal vertolken. Tegen de conventies van een edelman in houdt de graaf zich steeds meer bezig met het theater. Het stuk wordt een complete mislukking en zijn reputatie loopt onherstelbare schade op.

De voortdurend beschonken graaf van Rochester verliest de credits die hij heeft opgebouwd en valt zelfs uit de gratie bij de koning. Eerloos stort hij zich volledig op alles dat hem genoegen verschaft, en graaft zo zijn eigen graf. "Ik moet overdrijven om te voelen dat ik leef," zo omschrijft Wilmot zelf zijn oncontroleerbare dwang om zijn genotzucht te stillen. Al op jonge leeftijd lijdt hij aan zware alcoholverslaving en syfilis. De transformatie van acteur Johnny Depp is adembenemend. Geholpen door de effectieve make-up zwalkt en strompelt hij zonder neus, maar zelfingenomen en scherpzinnig als in zijn hoogtijdagen richting zijn laatste adem.



The Libertine is uitzonderlijk origineel en compromisloos in zijn portrettering van deze historische figuur. De film is zeer grofkorrelig en donker opgenomen, dat algemeen wordt geweten aan de budgettaire problemen die de productie hebben geplaagd. Terecht of niet werkt het stilistisch in ieder geval in het voordeel van dit duistere portret van John Wilmot. Niet iedere filmkijker zal deze theatrale levensschets waarderen en The Libertine zal zonder twijfel verdeeldheid zaaien. De strijd die de graaf voerde voor seksuele vrijheid en zijn allesverwoestende alcoholisme is namelijk pittige kost. Het is een ruwe, neerwaartse spiraal, waaraan de filmkijker zich zal moeten aanpassen om het te waarderen. De rollen van Morton en Malkovich zijn bijvoorbeeld geen afgeronde, zelfstandige personages, maar prikkelende bijrollen die fungeren als klankbord voor Johnny Depp's personage.

Zonder veel budget zet debuterend regisseur Dunmore de tomeloze losbandigheid van John Wilmot zo overtuigend neer dat de verdorvenheid van het scherm spat. De cast is daarbij fantastisch en de muziek van Michael Nyman past perfect bij de decadentie van de verbeelde tijd. Het productiedesign van Ben van Os (Girl with a Pearl Earring, komt minder goed uit de verf, omdat de karige belichting weinig zichtbaar maakt van zijn werk. The Libertine is passend opgedragen aan de grande dame van de Engelse casting Mary Selway, acteur Marlon Brando en schrijver Hunter S. Thompson, die alledrie in de afgelopen twee jaar zijn overleden. Zij zouden ongetwijfeld een staande ovatie hebben gegeven als ze de kans hadden gehad om deze volbloed acteursfilm over losbandigheid op het witte doek te kunnen aanschouwen.

(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: A-Film)

Cinema Aspirins & Vultures

Regie Marcelo Gomes Cast Peter Ketnath, João Miguel & Mano Fialho Speelduur 99 minuten Jaar 2005







In 1997 werd Cinema Aspirins & Vultures als project gepresenteerd op de Cinemart van het International Film Festival Rotterdam, de markt waar filmmakers en producenten hun projecten aanbieden aan potentiële financiers. Nu, acht jaar later, draait dit ruwe pareltje toch nog in de Nederlandse filmhuizen in een viertal kopieën. Alhoewel de boodschap van het menselijk verlangen naar geluk niet mis te verstaan is, lijkt het toch waardevol om eerst iets te weten over de historische context van dit speelfilmdebuut van Marcelo Gomes. Een lesje over de impact van W.O. II in het verre Zuid-Amerika.

Het idee voor Cinema Aspirins & Vultures kwam tot Gomes na een gesprek met zijn oudoom, die hem vertelde over de moeilijke jaren veertig. Zijn oom zag na de zoveelste periode van droogte in die jaren geen toekomst meer in het noordoosten van Brazilië, pakte zijn spullen bij elkaar en vertrok naar het zuiden in de hoop op betere tijden. In die jaren veertig regeerde president Vargas over het land. Ondanks zijn ogenschijnlijk naar het fascisme riekende nationalistische politiek stond de Braziliaanse regering de eerste twee oorlogsjaren neutraal tegenover Hitler en zijn bondgenoten. De fascisten in Europa lonkten overigens wel naar Zuid-Amerika en zinspeelden op samenwerking met Vargas. In 1941 sloot de Braziliaanse regering echter een overeenkomst met de Verenigde Staten en brak daarmee ieder contact met het toenmalige ‘as van het kwaad’ Duitsland-Italië-Japan af.

De Verenigde Staten wilden het Braziliaanse land gebruiken om militaire stellingen te bouwen als verdedigingslinie tegen mogelijke aanvallen van de fascistische agressors. Tussen 1942, toen de regering Vargas de oorlog verklaarde aan Duitsland en Italië, en 1945 werden miljoenen Brazilianen uit het uitgedroogde noordoosten ingezet om te werken in het Amazonegebied. Ze werkten in de rubberproductie ten behoeve van de oorlog die de Verenigde Staten op dat moment actief voerde. Het verhaal van Cinema Aspirins & Vultures speelt zich af in de dagen voor en na de eerste aanval op Braziliaanse schepen en concentreert zich op de vriendschap tussen een Duitser en Braziliaan. Ze horen op de radio dat de oorlogsverklaring van Brazilië aan het adres van nazi-Duitsland betekent dat alle Duitse, Italiaanse en Japanse burgers zich niet meer vrij mogen bewegen in Brazilië. Hun vriendschap kan dientengevolge niet blijven bestaan en er moeten harde beslissingen worden gemaakt.



“Er komt geen einde aan dit land,” verzucht de Duitse Johann, die al drie maanden onderweg is in het dorre noordoosten van Brazilië. Hij rijdt in een oude barrel van dorp naar dorp, waar hij aspirine verkoopt. Gevlucht voor de oorlog in zijn geboorteland doet hij wat hij kan om rond te komen in het armoedige Zuid-Amerikaanse land. Onderweg ontmoet hij Ranulpho, die geen werk heeft en niets liever wil dan de droogte achter zich te laten om ergens anders een beter en rijker leven op te bouwen. In ruil voor eten en een paar centen laat Johann zich helpen bij de aspirineverkoop door deze Ranulpho, niet toevallig dezelfde naam als de oom van regisseur Gomes wiens levensverhaal voor Cinema Aspirins & Vultures de inspiratie vormde.

Van Johann leren we gedurende de rit en de gesprekken met Ranulpho weinig. Hij is zwijgzaam, op zichzelf en laat zich niet of nauwelijks uit over de oorlog, het verleden en de toekomst. Zijn Braziliaanse vriend babbelt daarentegen honderduit. De jaren van armoede hebben hem bitter, ruw en leugenachtig gemaakt, terwijl Johann zich daarentegen juist lijkt te berusten in zijn situatie als vluchteling. Hij heeft al eens de verstrekkende beslissing gemaakt te vluchten en eenmaal in Brazilië laat hij alles maar een beetje op zich af komen. Als hij na de aanval op Braziliaanse schepen hoort dat je als Duitser kunt worden opgepakt, wordt hij echter gedwongen om opnieuw een rigoureuze beslissing te forceren. Als hij niets doet, wordt hij opgepakt en rest er slechts een enkele reis naar Duitsland of naar een concentratiekamp in Brazilië.



Van het dorre land laat Marcelo Gomes weinig zien. De autorit van de twee langs de armoedige dorpjes is gevangen in close-ups, zodat het net lijkt of ze in een cirkel rijden. Steeds dezelfde dorre takken, rimpelige dorpsbewoners en felle zon. De zon schijnt zo hard en fel dat je in de filmzaal onherroepelijk soms je ogen toe zult knijpen. Schaduw is er nauwelijks en regisseur Gomes maakt in anderhalf uur inzichtelijk dat destijds miljoenen Brazilianen het gebied ontvluchtten en al hun bezittingen achter lieten om in het Amazonegebied te gaan werken. Cinema Aspirins & Vultures is een ruwe exploratie van keuzes die niemand wil maken. Keuzes waar je karakter of achtergrond niets mee te maken lijken te hebben, maar die simpelweg worden gedreven door je honger of het gevaar voor je leven. De vragen die dit knappe debuut oproept over identiteit, vriendschap en bestaansrecht komen langzaam naar boven tijdens de reis van Johann en Ranulpho. Dat je de antwoorden erop pas kunt formuleren als je al enige tijd uit de felle zon van de bioscoopzaal bent gestapt in de beschermende schaduw van het echte leven, is een compliment voor de filmmakers.

(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: Filmfreak Distributie)

Ballet russes

Regie Dayna Goldfine & Dan Geller Cast Irina Baronova, Alicia Markova & Frederic Franklin Speelduur 118 minuten Jaar 2005







Een zaal vol bejaarden die elkaar in de armen vliegen en herinneringen ophalen aan de goede oude tijd, zo begint de documentaire Ballet russes over de opkomst en neergang van twee revolutionaire dansgroepen die het moderne ballet hebben gemaakt tot wat het nu is. De reünie van de hoogbejaarde ballerina’s en ballerino’s was voor filmmakers Goldfine & Geller de reden om het roerige verleden van de twee belangrijkste balletgroepen van de vroege twintigste eeuw onder de loep te nemen. Twee uur lang schotelen ze de kijker een gedetailleerd beeldverslag voor aan de hand van interviews met maar liefst twintig balletdansers, een schat aan foto's en de enkele bewegende beelden die nog bewaard zijn gebleven van optredens en de vele tournees die de gezelschappen maakten.

In 1909 richtte de befaamde Serge Diaghilev (1872-1929) in Parijs het dansgezelschap Ballet Russe op. De groep bestond uit Russische dansers die het land ontvlucht waren tijdens de revolutie. Met behulp van ballerina’s zoals de ongekende virtuoos Anna Pavlova en muziek van componisten als Stravinsky, Debussy en Strauss moderniseerde Diaghilev het ballet als kunstvorm. Onder zijn leiding werd het ballet bevrijd van zijn strakke, rigide systeem en ontwikkelde het zich tot een vrijere, meer dramatische kunstvorm, ondersteund door symfonische muziekstukken. De documentaire Ballet russes laat zien hoe deze revolutionaire groep uit elkaar viel na Diaghilev’s dood in 1929 en twee jaar later plaatsmaakte voor het nieuwe gezelschap Ballet Russes de Monte Carlo. De makers laten een bijna eindeloze stoet choreografen, dansers, namen en foto's voorbij trekken om het enorme succes van dit gezelschap inzichtelijk te maken.

De voice-over van actrice Marian Seldes (Affliction, Hollywood Ending) leidt het belangrijkste hoofdstuk van de documentaire dramatisch in door te spreken van "The great ballet war" van 1937. In dat jaar ontstaat er namelijk wrijving binnen de groep, waarna choreograaf Leonide Massine vertrekt en een aantal dansers met zich meeneemt. Er ontstaat een creatieve en zakelijke strijd tussen de twee gezelschappen, die het leeuwendeel van de documentaire in beslag neemt. De Tweede Wereldoorlog begint en beide gezelschappen vertrekken naar de Verenigde Staten, waar de groepen worden aangevuld met Amerikaans talent, waarvan de namen gerussificeerd werden. Zo werd de Amerikaanse solist Marcel Le Plat na zijn aanstelling aangekondigd als Marc Platoff. Na de oorlog vielen de groepen langzaam uit elkaar. Hollywood lonkte, de Amerikaanse financiers wilden meer invloed, en er was haat en nijd tussen en binnen de gezelschappen.



De ontwikkeling van de twee Russische groepen wordt heel uitgebreid uit de doeken gedaan. De regisseurs maken daarbij dankbaar gebruik van de hoogbejaarde ex-dansers die op smakelijke manier de oude verhalen opdissen en het verleden doen herleven. Weinig aandacht wordt er besteed aan de tijdgeest. De oorlog komt even aan bod, maar daar wordt niet lang bij stilgestaan. Ook creëren de makers bijvoorbeeld geen breder kader rondom de racistische uitingen aan het adres van de allereerste zwarte ballerina Raven Wilkinson, die na zes jaar haar beroep niet meer kon uitoefenen omdat ze in het zuiden van de V.S. niet geaccepteerd werd. Ze kon vervolgens nergens meer aan werk kon komen en vertrok naar Nederland, waar ze lid werd van het Nationaal Ballet tot 1974. Het wordt aangestipt, maar niet verder uitgewerkt.

Een meer historische benadering zou de documentaire goed hebben gedaan. Dat betekent dat de makers zouden hebben moeten snijden in de sappige verhalen van de ex-dansers, omdat het anders een wel erg lange documentaire zou worden, en het is overduidelijk dat Dayna Goldfine en Dan Geller zo begaan zijn met de bejaarde dansers dat ze dat niet over hun hart konden verkrijgen. Erg kritisch zijn de interviewers dan ook niet en Ballet russes is vooral een ode aan de twee old school balletgezelschappen geworden waar veel liefde voor deze dansvorm van uitstraalt. Een echte balletliefhebber hoef je overigens niet te zijn om van deze documentaire te genieten, maar een steviger inbedding in de geschiedenis zou het wel tot een rijkere film maken, die nog meer mensen zal aanspreken.

(i.o.v. Filmtotaal, copyright pictures: Cinemien)

12 mei 2006

A Little Trip to Heaven

Regie Baltasar Kormákur Cast Forest Whitaker, Julia Stiles & Jeremy Renner Speelduur 98 minuten Jaar 2005






’s Avonds laat ergens midden jaren tachtig raakt een stadsbus betrokken bij een enorme botsing. Al snel komen twee verzekeringsinspecteurs, gespeeld door karakter-acteurs Forest Whitaker en Peter Coyote, ter plaatse om de schade op te nemen met het oog op toekomstige claims van polishouders. Whitaker stapt de bus in, waar zo'n twintig mensen in zitten. Sommigen gewond en angstig, anderen relaxed hangend in de stoeltjes. Voorin gezeten steekt de inspecteur van wal. Hij legt uit dat hij ook wel weet dat er altijd een aantal mensen in de bus gaan zitten na een dergelijk ongeval, zodat ze later ten onrechte kosten kunnen claimen. Whitaker wijst op de achteruitkijkspiegel van de chauffeur en liegt de aanwezigen voor dat daarachter een camera is verstopt, waardoor precies is geregistreerd wie er na de botsing stiekem in is gekropen. Hij telt met gesloten ogen tot tien, en dik de helft verlaat snel de bus. Zijn collega vraagt hem daarna droogjes: "You gave the camera-speech?", en zijn grijns verraadt de kern van hun beroep; zij doen er werkelijk alles aan om de claims tot een minimum te beperken.



Naar goed gebruik wordt ook in A Little Trip to Heaven de verzekeringswereld voorgesteld als een waarin alles wordt gezegd en gedaan om een vordering zo ongunstig mogelijk uit te laten vallen voor de cliënt. Of, zoals later in de film zal worden gezegd door zijn collega: "The bank always wins". Zo doortrapt als zogenaamde ambulance chasers, die een ambulance volgen naar het ziekenhuis alwaar de advocaat zijn diensten aanbiedt aan de gewonde, potentiële cliënt, wordt in films steevast de verzekeringswereld afgeschilderd. Het zijn stuk voor stuk uitgekookte geldwolven die geen enkele morele maatstaf erkennen in hun strijd voor het geld. Niets is persoonlijk, alles is business. In A Little Trip to Heaven wordt inspecteur Holt echter in een lastig parket geplaatst waarin hij deze zakelijke instelling niet kan handhaven en hij meer mens blijkt te zijn dan wolf.

Rond dezelfde tijd als het ongeluk met de bus rijdt in het gehucht Hastings een personenwagen frontaal tegen een tunnel. Het ongeluk is in scène gezet door de stugge Fred die er via zijn vrouw Isold de dikke verzekeringspremie van een miljoen mee wil gaan innen. Daar, in het koude noorden van de Verenigde Staten, moet inspecteur Abe Holt bekijken of er sprake is van een noodlottig ongeval of dat er opzet in het spel is. Het lijk in de auto is onherkenbaar verbrand en er zijn geen getuigen of camera's om zich op te beroepen, dus op harde feiten kan Holt noch de politie zich beroepen. De politie beschouwt het als een ongeval en laat Holt zijn eigen onderzoek ongestoord uitvoeren. Langzaam raakt hij verwikkeld in het smerig zaakje, waarin dit keer de bank misschien niet zal gaan winnen.



Tijdens zijn onderzoek naar de ware toedracht van het auto-ongeluk stuit Holt steeds op kleine brokjes informatie die hem verder helpen. Regisseur Kormákur doet daarmee zijn best om de plot geheimzinnig te houden, maar is vergeten om het verhaal pakkend en interessant te maken. Het is achteraf de vraag of het slim was om direct te laten zien dat het ongeluk in scène is gezet door het erg onsympathieke stel Isold en Fred. Hun schuld staat buiten kijf, en het is wachten op het recht dat al dan niet zegeviert. Dat Forest Whitakers personage een 'foute' geldwolf is, maakt het in theorie interessanter. Maar omdat hij zijn rol te zachtaardig en weifelend speelt, gun je hem van meet af aan de waarheid en daarmee de terugtrekking van de verzekeringsclaim, waardoor de nare verzekeringsmaatschappij wint. En dat is ook geen prettig vooruitzicht.



Regisseur Kormákur heeft overduidelijk naar de films van Joel en Ethan Coen gekeken, en probeert dezelfde sfeer te creëren als zij dat deden in bijvoorbeeld het meesterlijke Blood Simple. Daarin is een bareigenaar er zeker van dat zijn vrouw hem bedriegt met een van zijn barmannen en huurt een privé-detective in. Het kleine stadje wordt al snel een web van intriges en het duurt niet lang voordat de eerste dode valt te betreuren. In Fargo volgen de Coens hetzelfde recept, maar vervingen daarin het duistere dorpsleven van kroegen en achterkamertjes door de weidsheid van een besneeuwd dorpje in North-Dakota. Met A Little Trip to Heaven probeert de IJslandse Kormákur een dergelijk effect van misdaad en intrige op de kale vlaktes tevergeefs te bereiken, want het wil maar niet broeierig of intrigerend worden. Het probleem ligt daarbij in zijn geheel bij het script, dat juist bij een dergelijke, sterk plotgedreven film zo belangrijk is. Een script tenslotte, waarin spijtig genoeg geen ruimte is voor de droogkomische observaties waar zijn originele debuut 101 Reykjavik in uitblinkt.

04 mei 2006

Popquiz

Van welke film zijn onderstaande screenshots?