Songs from the Second Screen

26 april 2007

Pan's Labyrinth

Regie Guillermo del Toro Cast Ariadna Gil, Ivana Baquero & Sergi López Speelduur 112 minuten Jaar 2006







Een sprookje voor volwassenen, dat was de opdracht die de Mexicaanse Guillermo del Toro zichzelf gaf voor zijn zesde speelfilm. Het idee voor Pan’s Labyrinth had Del Toro al voor hij begon te schrijven aan zijn debuutfilm Cronos uit 1993, maar hij wilde dit project precies maken zoals hij het in zijn hoofd had en wilde geen concessies doen aan de uitvoering. De Mexicaan wachtte dus al die jaren op het noodzakelijke budget om zijn ultieme sprookje te creëren. Nu het zover is, wordt het wachten gedeeltelijk beloond, want Pan’s Labyrinth is in ieder geval Del Toro’s mooiste geworden met drie terechte Oscars voor make-up, camerawerk en art direction.




Al had publiekslieveling Guillermo del Toro, eerder verantwoordelijk voor onder andere The Devil’s Backbone, Blade II en Hellboy, het idee al jaren laten borrelen en gisten, het kostte hem en zijn team uiteindelijk een jaar voorbereiding, vier maanden draaien en een half jaar postproductie voordat Pan’s Labyrinth gereed was. Voor deze even lieve als bizarre mix van horror, fantasy en drama werden bijvoorbeeld 34 verschillende sets gebouwd om zo het donkere uiterlijk zo precies mogelijk onder controle te houden. Niets werd zo aan het toeval overgelaten. Met scherp oog voor detail, kleurgebruik en vormgeving zijn Del Toro en zijn team er in geslaagd om een geheel op zichzelf staande sprookjeswereld te creëren die, zoals het klassieke sprookjes betaamt, afwisselend de vorm van een onschuldige droom en dat van een monsterlijke nachtmerrie aanneemt.




Het centrale karakter in Pan’s Labyrinth is het 10-jarige meisje Ofelia. Het is 1944, de Spaanse Burgeroorlog is al vijf jaar voorbij, maar in de noordelijke regio Navarra vechten rebellen nog altijd tegen de fascisten en monarchisten van Franco, de latere dictator van het land. Ofelia verhuist samen met haar zwangere moeder naar die bewuste regio, waar haar stiefvader als de verantwoordelijke fascistische leider de rebellen bestrijdt. Met leren handschoentjes, strak achterover gekamd haar en een onafscheidelijke sigaret wordt deze kapitein Vidal gespeeld door de in slechteriken gespecialiseerde Sergi López, bekend van zijn diabolische rol in Harry, Un Ami Qui Veut du Bien. Als het niet blijkt te boteren tussen Vidal en Ofelia, vlucht het meisje in haar fantasierijke verbeelding.




Zo wordt ze al snel na aankomst bij haar stiefvader door een wonderlijk beestje naar Pan gebracht, de Griekse god van dieren, natuur en vruchtbaarheid. Dit zonderlinge wezen met geitenhoorns, hoeven en een menselijk bovenlichaam verzekert het meisje een prinses te zijn; dochter van de koning van de elfen- en onderwereld. Pan geeft Ofelia de kans om over haar koninkrijk te beschikken door drie opdrachten uit te voeren, waar ze niemand iets over mag vertellen. Intussen vecht en martelt Vidal er lustig op los in de echte wereld van Pan’s Labyrinth. De film wil daarmee veel meer zijn dan slechts een fantasyfilm over de verbeeldingskracht van een jong meisje. Del Toro plaatst het fascistische Franco-regime, gepersonifieerd door Kapitein Vidal, rechtstreeks tegenover de kinderlijke onschuld, om zo zijn afschuw voor dit regime een vorm te geven.




De vormgeving van Guillermo del Toro’s zesde en meest ambitieuze project is verbluffend. De rijk aangeklede, enorm gedetailleerde sets zijn een genot om te zien, en de drie opdrachten die Ofelia uitvoert zijn de fantasievolle hoogtepunten van Pan’s Labyrinth. Daartegen steekt de ruime aandacht voor de wat al te clichématige figuur Kapitein Vidal helaas wat magertjes af. De drijvende kracht achter de verhalende ontwikkeling van dit nachtmerrieachtige sprookje is Ofelia, waardoor de te nadrukkelijke aandacht voor de eendimensionale Vidal de film uit balans trekt na het sterke eerste half uur. Dat mensen hebben bewezen monsterlijker te kunnen zijn dan veel fantasiegedrochten wordt als centraal thema duidelijk naar voren gebracht, maar Del Toro maakt er met deze filmische aanklacht tegen het fascisme vooral een visueel feest van.

(i.o.v. FilmTotaal, copyright pictures: Paradiso)

Angel

Regie François Ozon Cast Romola Garai, Sam Neill & Charlotte Rampling Speelduur 134 minuten Jaar 2007








Het is alweer de negende speelfilm van Frankrijks lievelingsprovocateur François Ozon, en zijn eerste Engelstalige productie. Ozon brak in 2001 door met Sous le Sable en verwierf in eigen land onsterfelijkheid door zijn mierzoete musical-whodunit 8 Femmes waarvoor hij zelfs Catherine Deneuve aan het dansen kreeg. Na een drietal subtielere producties, waaronder het sterke Le Temps Qui Reste komt Ozon nu met een ambitieuze verfilming van Elizabeth Taylors gelijknamige roman uit 1957.




Angel Deverell is een dromerige, dwarse puber rond de eeuwwisseling in een klein, Engels dorpje. Haar moeder beheert een kruidenierswinkeltje, maar Angel heeft geen enkele intentie om de zaak ooit over te nemen, want schrijver is wat ze wil worden. Ze leeft, droomt en ademt verhalen, waar alles voor moet wijken. Als op zeer jonge leeftijd een van haar boeken wordt gepubliceerd, kan Angel het zich veroorloven om haar hele leven in te richten als een van haar verhalen: zoet, kitsch en ver, ver weg van de realiteit. Van een koppig meisje verandert ze razendsnel in een onuitstaanbaar ijdel, arrogant en verwend wicht, waar de honden geen droog brood van lusten.




Ozon heeft Angel, gespeeld door betrekkelijke nieuwkomer Romola Garai, werkelijk geen enkele verzachtende karaktertrek meegegeven, en dat is maar goed ook, want de bittere kant van Angel moet tegenwicht bieden aan het edelkitscherige, kasteelromannerige verhaal dat volledig dichtgesmeerd is met vioolmuziek, regenbogen, bliksemschichten en balzalen. Als enorm liefhebber van de Hollywood jaren vijftig melodrama’s gooit Ozon alle remmen los, compleet met felroze openingsletters, een keur aan luxe huisdieren en shots met erg nadrukkelijke back projection. Dit is de techniek die veel wordt gebruikt voor shots van personages in auto’s en treinen, waarvoor acteurs eerst in een studio worden gefilmd en waar achter later de achtergrond wordt gemonteerd.




De uiteindelijke val van het verwende nest is geheel trouw aan de roman van Elizabeth Taylor onherroepelijk en venijnig genoeg om te plezieren. François Ozon vraagt echter veel geduld van de kijker, die moet blijven proberen om door en over de zoete taart heen te kijken, want het is een gevaarlijk staaltje balanceren dat de regisseur uitvoert. Van de acteurs overtuigen vooral Lucy Russell als de hopeloos verliefde dienstmeid en Charlotte Rampling als de bitchy vrouw van de uitgever van Angels flutromannetjes. Alle dik aangezette knipogen ten spijt schuilt er in Angel een met veel schwung vertelt verhaal over het ten ondergaan van ijdelheid en arrogantie. Succes en geld maken niet gelukkig, liefde voor jezelf en je omgeving wel, zo leert salonprovocateur Ozon ons met zijn nieuwste.


(i.o.v. FilmTotaal, copyright pictures: Cinemien)

20 april 2007

I Don't Want to Sleep Alone

Regie Tsai Ming-Liang Cast Chen Shiang-Chyi, Lee Kang-Sheng & Norman Atun Speelduur 118 minuten Jaar 2006








Lange, statische shots zijn kenmerkend voor de in Maleisië geboren, maar in Taiwan wonende en werkende regisseur Tsai Ming-Liang, bekend van The Hole en The Wayward Cloud. Ook is hij dol op shots van water, van rook en van zwijgende personages. En met zijn vaste acteur Lee Kang-Sheng maakte Tsai inmiddels al elf speelfilms. In I Don’t Want to Sleep Alone speelt Lee zelfs een dubbelrol. De film, waarvoor de regisseur terugkeerde naar Maleisië, maakte vorig jaar deel uit van ‘New Crowned Hope’, een initiatief ter ere van de 250e geboortedag van componist Mozart.

Drie mensen met uiteenlopende achtergrond komen elkaar in I Don’t Want to Sleep Alone tegen, stoten elkaar af en trekken elkaar aan als in een dans. De eerste is serveerster Chyi in Kuala Lumpur. In haar onderkomen boven het café verzorgt ze de verlamde zoon van haar bazin. Gepraat wordt er niet. Ze wast de man en onder druk van haar bazin bevredigt ze hem seksueel. Buiten is de situatie niet veel rooskleuriger. De straten van de grote stad worden door Tsai Ming-Liang gevangen in documentaireachtige beelden die de Maleisische regering zo onflatteus vond dat ze de gehele film direct verbood.





’s Nachts op straat wordt de Chinese dakloze Hsiao-kang opgelicht en in elkaar geslagen. Als een tiental illegale arbeiders uit Bangladesh hem al slepend met een enorm matras aantreft, rollen ze hem erin en nemen hem mee naar hun armoedige kamers. Eén van hen, de werkloze Rawang, neemt de taak op zich om de Chinees op te lappen. Hij verzorgt hem opvallend liefdevol tot Hsiao-kang weer op krachten is. Eenmaal het mannetje komt hij serveerster Chyi tegen en wordt verliefd. Rawang wordt jaloers en zo dansen ze om elkaar heen tot er op een avond giftige dampen over Kuala Lumpur drijven en alles samenkomt.

De plek waar de levens van de drie vreemdelingen elkaar kruisen is een zeer symbolische. Tsai Ming-Liang trof tijdens de voorbereidingen in de hoofdstad een verlaten gebouw aan, waarin een enorme donkere plas regenwater stond. Het gebouw, waar de regisseur niets aan veranderde, is een herinnering aan de grote economische recessie, waardoor duizenden arbeiders hun werk verloren. Ook de grote aantallen illegale werknemers die zich begin jaren negentig in Kuala Lumpur vestigden, leven sindsdien in armoede. Het was oorspronkelijk dan ook het idee om een film te maken rondom een dergelijke groep illegalen die geen vrijheid om te leven hebben.




In I Don’t Want to Sleep Alone draait alles om vrijheid van leven, vrijheid van dromen, vrijheid van bewegen en vrijheid van seks. Tsai Ming-Liang legt in deze negende speelfilm bijzonder weinig uit. Veel aspecten kunnen naar eigen inzicht geïnterpreteerd worden. Zo is er bijvoorbeeld veel voor te zeggen dat de Chinese Hsiao-kang slechts een droom is van de verlamde man. Niet alleen omdat beide personages door dezelfde acteur worden gespeeld, maar ook omdat de twee mannen in de voorlaatste scène vlak boven elkaar liggen. Ook het einde is ambigu en bloedmooi zoals de hele film, waarin met bijzonder lange shots en met minimale dialoog een portret wordt geschilderd van de belemmeringen die de grote stad oplegt, waarin verschillende bewoners verstrikt raken.


(i.o.v. FilmTotaal, copyright pictures: Filmmuseum)

12 april 2007

Filmmuseum Biënnale (11 - 15 april 2007)

Ninotchka (1939)


Op woensdag 11 april opende actrice Johanna ter Steege in het Muziekgebouw aan ’t IJ de derde editie van de Filmmuseum Biënnale. Onder het motto ‘een feest voor oog en oor’ richt dit filmfestival zich van 11 tot en met 15 april op het vergroten van de aandacht voor filmhistorie en op het belang van filmrestauratie. De nadruk ligt op de eerste decennia van de filmgeschiedenis met nieuwe, live uitgevoerde soundtracks bij stille films. Er is ook veel aandacht voor filmhistorische vondsten en een aantal klassieke speelfilms uit de eigen collectie van het Filmmuseum.


(Mabel Normand 1892-1930)


Mabel Normand werd wel de vrouwelijke Charlie Chaplin genoemd en speelde tussen 1910 en 1927 in ruim tweehonderd films, voor het merendeel slapsticks. Met name het Amerikaanse publiek smulde van haar vele optredens en niet in de laatste plaats vanwege de schandalen waarin ze verzeild raakte door haar affaires en rijkelijke cocaïnegebruik. De vondst van de verloren gewaande komedie The Floor Below uit 1918 was voor het Filmmuseum reden om Mabel Normand een prominente plek te geven tijdens deze derde Biënnale. Er staan drie lange speelfilms en vijf korte films met Normand op het programma. Met de vertoning van The Floor Below, voor de gelegenheid voorzien van een nieuwe score van Fay Lovsky, wordt op 11 april de aftrap gegeven van de Filmmuseum Biënnale 2007.




‘Artists in Focus’ zijn dit jaar Paul en Menno de Nooijer, van wie het Filmmuseum het gehele oeuvre heeft aangekocht. De verzameling van vader en zoon De Nooijer behelst vele korte en lange experimentele films vanaf 1972, waarin ze met gebruik van de technieken stop-motion en pixellation zowel personen als objecten op een uiterst absurdistische manier door de ruimte laten bewegen. Hun werk laat zich kenmerken door een surrealistische eigen beeldtaal waarin alles mogelijk lijkt. Tijdens de vijfdaagse Biënnale staat verder een aantal gerestaureerde titels op het programma, waaronder de Oostenrijkse stille film Der Mandarin uit 1918, Night of the Hunter (lees ook de recensie), Ninotchka met Greta Garbo en mijn speciale tip voor deze derde Biënnale: Such Men Are Dangerous met Bela Lugosi.


Elinor & Ludwig in Such Men Are Dangerous

Laatstgenoemde film werd in 1930 geregisseerd door Kenneth Hawks, broer van gerenommeerd Hollywoodregisseur Howard Hawks. De film is een parabel rondom de eeuwenoude wijsheden dat liefde niet te koop is én dat plastische chirurgie niet zaligmakend is. Op de originele Nederlandse tussentitels wordt Such Men Are Dangerous aangekondigd als ‘De Man met het Dubbelen Gelaat’ en als ‘De Vrouw met de Doodgewaande Echtgenoot’. Het draait om de rijke, maar lelijke Ludwig Kranz die trouwt met de jonge vrouw Elinor. Tijdens het huwelijksfeest walgt ze plotseling toch van zijn gelaat en vlucht. Maar Ludwig bedenkt een plan om haar terug te winnen. Hij laat zich uit een vliegtuig vallen met een onopgemerkte parachute, waarna hij voor dood wordt versleten. In werkelijkheid crashte tijdens die opname overigens het vliegtuig met regisseur Hawks en tien crewleden, die het niet overleefden.




Ludwig haast zich daarop naar Dr. Erdmann, ‘Eén der Grootste Chirurgen der Plastiek’, een rol van Bela Lugosi. Aangekomen in zijn dokterspraktijk doet Ludwig zijn zonnebril af, waarop Dr. Bela zich onverwachts een hoedje schrikt. Wellicht een vreemde reactie van een plastisch chirurg, maar in de film is het in lijn met Lugosi’s gebruikelijke schmierende spel. Als de operatie eindelijk achter de rug is, probeert Kranz opnieuw om Elinor voor zich terug te winnen. Uiteraard gaat dat niet zo maar, want ware schoonheid zit natuurlijk van binnen. Such Men Are Dangerous wordt op 13 april live voorzien van de nieuwe score van Rainer Hensel. De Filmmuseum Biënnale vindt van 11 tot en met 15 april plaats in het Filmmuseum Vondelpark, het Muziekgebouw aan ’t IJ, kerkgebouw De Duif en bioscoop Tuschinski.

(i.o.v. FilmTotaal, copyright picture: Filmmuseum)

05 april 2007

Nue Propriété

Regie Joachim Lafosse Cast Isabelle Huppert, Jérémie Renier & Yannick Renier Speelduur 95 minuten Jaar 2006







In 2000 stonden de twee acteerkanonnen Isabelle Huppert en Jérémie Renier al eens tegenover elkaar in de film Saint-Cyr, en nu is Renier (1981) inmiddels zo ver ontwikkeld als acteur dat hij zich moeiteloos staande kan houden naast het grootste talent van de hedendaagse Franse cinema. Huppert speelt in Nue Propriété de rol van Pascale, de gescheiden moeder van de tweeling Thierry en François die ook in het echte leven broers van elkaar zijn. Alhoewel de jongens eigenlijk al te oud zijn om nog bij hun moeder te wonen, slaat haar beslissing om het ouderlijk huis te verkopen in als een bom.




In lange, statische shots vangt de Belgische regisseur en schrijver Joachim Lafosse (1975) het beklemmende gezinsleven van Pascale, Thierry en François. Sinds Pascale gescheiden is van haar man heeft haar zoon Thierry langzaam de vaderrol overgenomen. Hij reageert dan ook het felst als Pascale hen vertelt dat ze erover nadenkt om het huis te verkopen. Ze wil van de opbrengst een klein hotel-restaurant openen met haar nieuwe liefde, de Vlaming Jan. Geen haar op Thierry’s hoofd peinst er echter over om hun ouderlijk huis op te offeren voor de droom van zijn moeder. François is zachtaardiger en ziet er zelfs een mogelijkheid in om een nieuwe start te maken.




Verwijten, scheldpartijen en vlijmscherpe observaties vliegen over de eettafel, waar veel van de scènes in Nue Propriété zich afspelen. Het is al snel duidelijk dat regisseur Lafosse het huis behandelt als een van de hoofdpersonages, omdat het zowel de eenheid als de blokkade van het gebroken gezin symboliseert. De drie levens van moeder en tweeling staan al jaren op een dood punt. Pascale en François willen verder, maar weten niet precies hoe. Moeder Pascale durft haar nieuwe vriend Jan niet eens voor te stellen en strooit met halve waarheden en verwijten: “Als jullie er niet waren geweest, was ik al lang vertrokken.” Het huis is te klein geworden voor dit gezin, maar weggaan valt hen allen zwaar.




Jérémie en Huppert stelen de show in dit beklemmende, soms wat theatrale portret van gezinsverdriet, waarin het de drie maar niet lukt om na de scheiding de draad weer op te pakken en de schaduw van de afwezige vader van zich af te werpen. Geen van hen wil de rigoureuze beslissing nemen en als moeder Pascale het dan toch probeert, valt het gezin uit elkaar. De tragische afloop van hun geschiedenis hangt over de film heen en verbaast uiteindelijk niet. Pas op het einde verlaat de camera symbolisch zijn statief en beweegt zich vrijelijk door en weg van het huis als de vastgeroeste gezinsbanden zijn losgetrokken. De prijs daarvoor was echter hoger dan verwacht.

(i.o.v. FilmTotaal, copyright pictures: A-Film)

Night of the Hunter

Regie Charles Laughton Cast Robert Mitchum, Lillian Gish & Shelley Winters Speelduur 93 minuten Jaar 1955







Acteur Charles Laughton (1899-1962) werkte onder vermaarde regisseurs als Billy Wilder, Alfred Hitchcock, Stanley Kubrick en Otto Preminger, en won een Oscar voor zijn rol in The Private Life of Henry VIII. In 1955 stond Laughton zelf achter de camera voor de sprookjesachtige noir-thriller Night of the Hunter met Robert Mitchum. Het werd een eenmalig avontuur, want de film werd neergesabeld door pers en publiek, waarop Laughton besloot nooit meer een film te regisseren. Jaren nadien bewierookt als meesterwerk en nu compleet gerestaureerd brengt het Filmmuseum Night of the Hunter uit in drie kopieën.




West-Virginia tijdens de Grote Depressie in de crisisjaren dertig. Robert Mitchum is Harry Powell, een diepgelovige seriemoordenaar die in naam van God de wereld schoon wast van het kwaad dat naar zijn mening overal schuilt: in muziek, parfum, drank en dans. Direct al in de eerste scènes biecht hij een flink aantal moorden op en vraagt de lieve Heer: “Wat wordt het dit keer God, weer een weduwe? Hoeveel zijn het er nu al? Zes, twaalf; ik ben de tel kwijt.” Verkleed als priester is Powell op weg naar het gezin van een voormalige celmaat die vast zat voor een gewapende overval. Deze Ben Harper vertelde in zijn slaap dat hij de vindplaats van zijn laatste buit had toevertrouwd aan zijn twee kinderen. Powell is vastbesloten om hen het geld te ontfutselen.




De in Engeland geboren, klassiek geschoolde acteur Laughton verfilmde de gelijknamige roman met een zeer fijn oog voor detail, sfeer en compositie. Hij heeft daarbij goed gekeken naar het Duitsexpressionisme van bijvoorbeeld Das Kabinett des Doktor Caligari, waar hij de nadruk op dramatische compositie en lichtval vandaan haalde. Ieder shot in Night of the Hunter is zeer zorgvuldig geconstrueerd om een maximaal dramatisch effect te bereiken door een scherp onderscheid tussen zwart en wit. Schaduwen regeren dan ook van begin tot eind en geven de film een sterke, onderhuidse spanning mee die tot meesterlijke hoogte wordt gevoerd door de dominante, dreigende rol van Robert Mitchum.




Met zijn fysieke aanwezigheid en bassende stem is Mitchum de perfecte vertolker van seriemoordenaar Powell, een incarnatie van Blauwbaard uit 'De Sprookjes van Moeder de Gans' van de zeventiende-eeuwse schrijver Charles Perrault. In dit sprookje mag de jonge vrouw van de woeste Blauwbaard in alle kamers van zijn reusachtige kasteel komen, behalve in eentje. Als ze uiteindelijk toch besluit te gaan kijken, treft ze in die kamer de lijken van al zijn eerdere vrouwen aan. In Night of the Hunter dicteert Powell ook wat iedereen wel en niet mag doen. Zo staan er op zijn knokkels de woorden LOVE en HATE getatoeëerd, aan de hand waarvan deze neppriester het de wereld wel even zal uitleggen.




De expressionistische compositie, het verbluffende camerawerk, de meesterlijke rol van Mitchum en het duistere, sprookjesachtige script maken van Night of the Hunter een waar meesterwerk, waaraan sindsdien door vele filmmakers is gerefereerd. Onder andere in Spike Lees Do the Right Thing, Joel Coens The Man Who Wasn’t There, Martin Scorseses Cape Fear en Jim Sharmans The Rocky Horror Picture Show om er maar een paar te noemen. Het sombere script viel zoals gezegd in 1955 bij pers en publiek in het verkeerde keelgat, waarop de uitzonderlijk getalenteerde filmmaker Laughton het uit onvrede bij deze ene film heeft gelaten. Met deze nauwkeurig gerestaureerde print is de film nu gelukkig in al zijn pracht te bewonderen.

(i.o.v. FilmTotaal, copyright pictures: Filmmuseum)